METHODIEK AARDRIJKSKUNDE ONDERWIJS
J.J. ten Have schreef een tweetal boeken over het aadrijkskunde onderwijs op de lagere school. Zijn eerste boek was "Het onderwijs in de Aardrijkskunde op de lagere school" uit 1889. Het tweede boek kwam vijf jaar later (1894) en was veel uitgebreider: "Handleiding bij het Onderwijs in de Aardrijkskunde op de lagere school met een Beschouwing over Leermiddelen". Deze voor een belangrijk deel op duitse bronnen gestoelde boeken waren waarschijnlijk de eerste methodische aardrijkskunde boeken van Nederland. Hiermee wordt de "volwassenheid" van dit vak op de lagere school in beeld gebracht. In het begin van den 19e eeuw stelde het bij het lagere onderwijs nog weinig voor. Prioriteit lag toen bij een goede zedelijke opvoeding en het daarvoor nodige leesonderwijs om de bijbel te kunnen lezen. Pas met de schoolwet van 18XXX werd aardrijkskunde een verplicht vak.
Veel van wat J.J. ten Have in deze boeken beschrijft is nog steeds van belang en heel herkenbaar zoals in de volgende aangehaalde teksten is te zien; beginnend met aanhalingen uit het hoofdstuk over leermiddelen.
LEERMIDDELEN
In zijn inleiding benadrukt J.J. ten Have de noodzaak om het aanschouwelijk onderwijs" in de directe woonomgeving te beginnen: "Onlangs bleek me, dat in eene tamelijk groote klasse, bestaande uit leerlingen van18 á 19 jaar, bijna geen enkele wist. die korenaren kende. Van eene andere klasse (leeftijd 16 á 17 jaar) hadden er slechts twee eene schutsluis gezien ..... Ik meen daarom te mogen zeggen: zal het aardrijkskunde onderwijs zijn doel bereiken, dan is het noodig, dat eene nauwkeurige beschouwing van de woonplaats en hare omgeving vooraf met het onderwijs samen ga.....In Duitschland wordt het nut van dergelijke wandelingen vrij algemeen ingezien, en talrijk zijn de handleidingen voor het onderwijs in de Heimatkunde."
Als toelichting hierop geeft hij een plan van aanpak voor een wandeling door het Haagse Bos.
Het gebruik van technische hulpmiddelen:
Geheel in de lijn van het aanschouwelijke onderwijs wordt het belang van het leren van veraf gelegen aardrijkskundige zaken aangemoedigd door ook dat zo goed mogelijk in beeld te brengen.
Maar in die tijd was dat nog niet zo eenvoudig.
Een destijds daartoe gebruikt apparaat is de sciopticon:
" Door deze als het ware groote toverlantaarn kan men kleine op glas geschilderde plaatsjes sterk vergroot op een witten wand of op een doek brengen. Een aantal kinderen kunnen tegelijkertijd de platen zien. Men kan zoo den leerlingen goede voorstellingen verschaffen op eene voor hun zeer aangename wijze. In Den Haag wordt des winters in vele scholen met de scioption gewerkt; bij die gelegenheden worden wel eens aardrijks- dan wel geschiedkundige platen vertoond. Een goede sciotion kost 60 gulden; de platen komen op f 0,50 à f 1,50 per stuk te staan.....Schaffen verschillende scholen samen eene sciorpion aan, dan kan deze rpijs geen groot bezwaar zijn."
Een ander apparaat is de stereoscoop die "zeker voor groote klassen moeilijk te gebruiken zijn, daar dit middel vrij veel tijd in beslag neemt....... Zeker is het, dat stereoskopen zeer duidelijke eelden geven en voor kleine klassen als uitstekende middelen om de lesstof te vertaanschouwelijken moetern aanbevolen worden. Jammer dat ze niet goedkoop zijn".
Schoolplaten passeren ook de revue en wel op een moment dat ten Have nog niet met zijn serie aardrijkskundige schoolplaten is begonnen. Hij vermeldt daarin kort de aardrijkskundige platen van Lummel (vanaf 1857) en P.R. Bos (vanaf 1881 en gaat ook in op de platen van Duitse makelij zoals van Lehman, Hölzels, Kirchhoff & Supan en andere, waarvan nu op internet weinig of niets is terug te vinden.
Ook meldt hij als nieuwigheid van de laatste jaren het gebruik van afbeeldingen in aardrijkskundeboeken (toen meestal etsen).
Wat betreft de keuze van de afbeeldingen heeft hij onder andere de volgende opmerking: "Natuurlijk zullen de typen verschillen naar de woonplaats. In Tyrol heeft men in vele scholen groote moeite, den kleinen eene voorstelling van vlakte te geven, daar kan men dus eene plaat van eene vlakte niet ontberen".
Schoolkaarten
Waaraan moeten schoolkaarten voldoen.? Op dat moment was dat nog actueel omdat de aanpak nog niet uitgekristaliseert was. En omdat hij zelf ook betrokken was bij de ontwikkeling van schoolkaarten kon hij er ook vanuit zijn ervaring uitgebreid op in gaan.
Na allerlei technische informatie over di eisen gaat hij in op het gebruik ervan. Dan geeft hij onder andere het volgende voorbeeld. Het is een discussie tussen de onderwijzer en groep leerlingen van 10 jaar:
Onderwijzer: Vergelijk eens de Schelde en de Maas. Waarin komen ze overeen?
Leerlingen: a) ze ontspringen in Frankrijk
b) de monden liggen in Nederland
Onderwijzer: Als België eens kiezen mocht, wat zou ze dan liever bezitten, den mond van de Westerschelde of het deel der rivier dat in Frankrijk ligt? ......
Onderwijzer: Welk reisje maakt ge liever, een tochje per boot over de Maas of over de Schelde?...enz.
Kortom; hij wil niet alleen informatie overbrengen, maar het hun ook zelf laten ontdekken.
En na het voorbeeld schrijft hij
"Ik merk nogmaals op: de bovenstaande vagen kan en moet de leerling beantwoorden, enkel door eene nauwkeurige beschouwing van de kaart. Bij een dusdanige behandeling kan het niet missen, of de leerling is vol animo, men betrapt hem niet op afgetrokkenheid, hij speelt niet met zijn buurman of met hetgeen zijne zakken opleveren, neen! hij denk, hij spant zich in om te kunnen antwoorden en het is de taak van den onderwijzer zijne gedachten te leiden. Zulk een lesuur is voor is voor de jeugdige leerlingen van belang. Het is een geduchte inspanning, doch ook een genotvolle. Zie slechts: - hoe glanzen de oogen der kleinen, die iets gevonden hebben, den vinger opsteken en uit ongeduld om te antwoorden bijna niet op de bank kunnen blijven zitten! Wel - is er iets streelender voor den onderwijzer"?
Voor het verduidelijken van afstanden gebruikt J.J. ten Have o.a. uren gaans: "Hoeveel dagen heeft een voetganger noodig om van Den Haag naar Amsterdam, van Leeuwarden naar Groningen te gaan? En in hoeveel dagen wandelt hij van St.-Petersburg naar Moskou, of naar Odessa?. De laatste vragen doen de leerling de uitgestrektheid van het Russische rijk kennen.". Met daarbij als voetnoot: "Een voetganger legt per uur 6 à 7 KM af, een zeilschip bij gunstigen wind 15, een stoomschip 25, een spoortrein 60, een sneltrein 70-90 KM".
Leer- en leesboeken:
"Zal men ze gebruiken? De gouden tijden van de leerleesboeken is voorbij; de onderwijzer doet tegenwoordig veel, wat eertijds aan het boek werd overgelaten. maar daarom zijn leerboekjes nog niet te verwerpen. Men gebruikt ze echter met mate en late nooit eene les leeren, die niet behandeld is. Elke paragraaf uit een leerboekje zij als 't ware een uitreksel uit hetgeen door den onderwijzer in'"ééne les kan woden behandeld."
Dat J.J. ten Have dit zo verwoordt en daar zelfs de betreffende paragraaf mee begint, doet vermoeden dat hij dit niet zonder reden naar voren brengt. Kennelijk waren er destijds zowel onderwijzers die de (aardrijkskunde) boekjes een hoofdrol gaven als onderwijzers die het zonder boekjes wilden stellen.
Als voorstander van het gebruik van boekjes komt hij ook met de volgende redenering: "Voor het rekenonderwijs - acht men het niet voldoende, dat de onderwijzer den leerling de getallen en de bewerkigen leert kennen, - neen, het kind moet herhaaldelijk het geleerde toepassen; men geeft hem een rekenboekje. Bij taal is het evenzoo ....Ik zie geen enkele reden, waarom men bij Aardrijkskunde niet eveneens zote werk zou gaan; ook hier moet de leerling gedwongen worden herhaaldelijk zijne kennis toe te passen, hij moet leeren werken met hetgeen hij weet." In verband hiermee bevatten de boekjes van J.J. ten Have per hoofdstuk een aantal bijbehorende vragen.
Verderop fulmineert hij tegen een te moeilijk taalgebruik: "Deze eisch van eenvoudigen stijl, die ik aan een leerboekje meen te moeten stellen, is -nhoe natuurlijk zij ook schijnen moge - niet altijd in acht genomen door de schrijvers van heografische werkjes. Er zijn er die over 't hoofd hebben gezien, dat leerboekjes voor de lagere school en leerboeken voor Hoogere Burgerscholen, enz nog andere verschillen moeten bezitten dan in de hoeveelheid stof. Zoo lees ik b.v. in een eerste leerboekje voor de volksschool op de eerste bladzijde woorden als : koloniën, eene hoofdrol spelen beperkte monarchiën, één en ondeelbare staat, bondstaat, een natuurkundig geheel, met elkaar gemeen hebben, bondgenootschappelijke republiek, volstrekte bevolking, enz. - Is dit kost voor kinderen van 10 jaar?
Ook bij sommige aardrijkskundige leesboekjes onderkent hij dit probleem (bijvoorbeeld bij "Overal Heen" en "De heele wereld rond"v an de schrijver Gouverneur.
Deze allinea blijkt nog echt nodig te zijn in die tijd. Boekjes voor het lagere onderwijs waren regelmatig nog een vereenvoudigde versie van de aardrijkskunde boeken voor het middelbare onderwijs. Bij J.J. ten Have is het juist andersom. Zijn succes is vooral te danken aan zijn kunde om specifiek voor het lager onderwijs te schrijven. Daar begon hij ook mee. Zijn boeken voor het middelbaar onderwijs zijn wellicht wat te eenvoudig en daardoor minder geschikt dan die van zijn concurrenten.
Practische info t.b.v. de voorbereiding van lessen
De rest van het boek (ca. 80%) behandelt per aardrijkskundig onderwerp (bv. Nederland of een provincie ervan) de aandachtspunten ter voorbereiding van een les. Het bevat een overdaad aan informatie. Het is moeilijk voor te stellen dat kinderen dat allemaal ooit moesten weten.
Daarnaast is deze aardrijkskundige kennis voor een flink deel inmiddels geschiedenis geworden!
De volgende allenea's kunnen dat toelichten.
"Het Garonnegebied"
Waarop ontspringt de Garonne?
In welke richting stroomt zij?
In welke zee loopt zij uit?
Zij verandert van richting bij Toulouse.
Bij de mond ligt Bordeaux.
Van Toulouse loopt een kanaal naar de Middelandse Zee.
In de omgeving van Bordeaux is veel wijnbouw; Bordeuax is eene handelsstad, ieyts groter dan Rotterdam; de schepen halen er wijn en brandewijn vandaan. Aan de kust ten Zuiden van de Garonne-mond, zijn hooge duinen (80 à 90 M; veel hooger dan in ons land; daarachter moerassen en heidestreken. De vele poelen en plassen en plassen noodzaakten de herders zich op stelten van meer dan 1 M hoogte te bewegen; daarop overzien ze de kudde en ijlen ze door de woestenij. Op stelten loopt de herder tweemaal zo snel als anders; zonder gevaar voor zijn kleeren komt hij door de boschjes van stekelige brestruiken, die vooral vroeger groote vlakten bedekten. Een groote stok dient hem als balanceerstang, om op te zitten en om te grijpen. Vooral in streken waar wegen nog niet gevonden worden, ziet men grijsaards, kinderen, mannen en vrouwen zich met voorliefde op stelten bewegen. Hoe meer echter de cultuur voortschrijdt, zal ook deze gewoonte verdwijnen. Opmerking (van J.J. en Have) : Meer ter afwisseling, dan wel om de belangrijkheid is het bovenstaande opgenomen. De Landes veranderen langzamerhand: men beplant ze met dennen, en ook herders op stelten worden zeldzamer."
Als afsluiting een voorbeeld waarin ook naar voren komt hoeveel economische informatie parate kennis moest worden. Het is een onderdeel van het hoofdstukje over Engeland:
"'t Grootste gedeelte is laagland. Daardoor kon men gemakkelijk de rivieren door kanalen verbinden; wijs op de kaart, hoe de verschillende deelen door kanalen verbonden zijn. In dat laagland zijn landbouw en veeteelt van groot belang. De akkers leveren tarwe, gerst, haver (gebruik van nieuwe groote landbouwwerktuigen). Maar landbouw en veeteelt zijn niet in staat in de behoefte van de bevolking te voorzien. Daarom invoer van vee, boter, kaas, meel, enz.
Welke Europeesche landen leveren aan Engeland? (meel: Rusland; vee, boter, kaas Denemarken, Nederland en andere). Welke landen leveren hout?
In de bodem liggen op vele plaatsen steenkolen en ijzer. De delfstoffen deden fabrieken ontstaan. Industrie is het hoofdmiddel an bestaan. Engeland is een fabrieksland. Steenkolen vindt men o.a. bij New-Castle (uitvoer ook baan Nederland) teenkolen en ijzer in 't Zuiden van Wales, daar ligt dan ook een belangrijke fabrieksstreek.: het land is bezaaid met rookende fabrieksschoorstenen; de heuvels zijn door de rook zwat geworden; vooral des nachts als uit alle hoogovens vuurvlammen flikkeren is het gezicht treffend."
Maak jouw eigen website met JouwWeb